Maak van je kind een bondgenoot: sociaal rechtvaardig opvoeden doe je zo

door Lien Willaert
  • “Kijk, die persoon zit in een rolstoel!” 
  • “Ballet is alleen voor meisjes.” 
  • “De zwarte pop wil ik niet, die is niet lief.” 
  • “Hij mag niet meedoen. Hij is dik.” 

Wie regelmatig met jonge kinderen in contact komt, krijgt vroeg of laat dit soort opmerkingen te horen. Tja, wat zeg je dan? Voel je dat het wringt, maar sta je toch meestal met je mond vol tanden? Niet getreurd, de redding is nabij! En wel onder de vorm van het boek ‘Ssst… Dat mag je niet zeggen!’ van Eva Dierickx, Kato Luyckx en Zarissa Windzak. De auteurs geven je een resem uit het leven gegrepen voorbeeldsituaties, aangevuld met een brok behapbare theorie over het belang van kinderen zonder vooroordelen opvoeden. Maar vooral vind je in dit boek een heleboel concrete, simpele tips om je op weg te helpen. 

Wij spraken met Eva en Kato. Zij geven les in de lerarenopleiding kleuteronderwijs aan de AP Hogeschool Antwerpen, en doen onderzoek naar genderbewust, intercultureel en sociaal rechtvaardig onderwijs. 

Wanneer en hoe is jullie interesse in het thema sociaal rechtvaardig opvoeden gestart? 

Eva: “Bij mij is dat begonnen toen ik zelf voor de kleuterklas stond. Op een dag waren we zelfportretten aan het tekenen. Onder de kleuters zaten ook een aantal anderstalige nieuwkomertjes. Eén van hen vroeg mij het ‘huidskleurpotlood’ aan te geven, en ik gaf haar het donkerbruine potloodje, want het kindje had ook een donkerbruine huid. Maar ze wou het zalmroze potloodje: dat was de kleur waarin ze zichzelf wilde tekenen. Ik wist op dat moment niet goed wat te doen. Het was duidelijk een bepalend moment over identiteit voor haar, en ik was bang om iets fout te zeggen en het zo nog erger te maken.” 

“Na de les ging ik naar de leraarskamer om aan mijn meer ervaren collega’s raad te vragen. Toen ik hen vroeg om hun aanpak, hoorde ik: “Sssst, dat mag je niet zeggen, daar praten we niet over.” Ik moest er vooral niet te diep op ingaan. Maar ik wilde er meer mee doen.” 

“Daaruit is de interesse én het geven van lezingen rond dit thema ontstaan. Er bleken veel leerkrachten te zijn met vragen, over raciale vooroordelen maar bijvoorbeeld ook over gender. Ze hebben dan een jongen in de klas die graag in de poppenhoek speelt en zich graag als prinses kleedt. “Oei,” denken ze, “dat wordt zeker een homo”. Zo’n statement is heel gelaagd, en komt meestal wel voort uit goede bedoelingen maar kan ook tot veel kwetsingen en misstanden leiden. Daar kun je in een lezing dieper op ingaan.” 

Was er daarna een concrete aanleiding om dit in een boek te gieten?  

E: “Veel mensen denken dat stereotiep denken bij kinderen zich pas op latere leeftijd ontwikkelt. Ze zien kleuters als erg naïef, en denken dat kinderen pas op 8 à 10 -jarige leeftijd anderen beginnen te pesten of bepaalde vooroordelen hebben. Uit onderzoek blijkt dat helemaal niet zo te zijn: het start al heel vroeg. Dat vonden we zelf heel opvallend en die kennis wilden we breed delen.” 

“Ik had al blogposts over gender, antiracisme en body positivity geschreven op Kleutergewijs, een blog voor kleuterleerkrachten. Die werden altijd heel goed gelezen, dus de logische volgende stap was om ze te bundelen in een boek. Ik heb vervolgens Kato en Zarissa gevraagd om een stuk mee te schrijven. Die verschillende perspectieven en ervaringen maken het geheel zoveel rijker.”  

“Sinds ik mama ben, komen er bovendien heel wat nieuwe vragen en situaties op mij af. Ik schiet snel in een ‘ik ga even het opzoeken-reflex’, en ik vond het wel een leuk idee dat het resultaat ervan niet alleen voor mij is.”  

Dat komt ook in het boek terug: als je het antwoord op een vraag niet weet, zeg dan: “Kom, we gaan het opzoeken”.  

E: “Ja, dat is een belangrijke tip. Als ouder of als leerkracht ben je niet alwetend, en kinderen verwachten dat ook niet per sé. Wanneer ze plots geobsedeerd zijn door dinosaurussen, is dat ook zo. Ik denk dat het een goeie reflex is om die nieuwsgierigheid bij kinderen vast te houden en te koesteren, en er zelf ook in mee te gaan: “Ha, dat is een goeie vraag!” Dat schept meteen wat veiligheid en tijd, want je wilt het juiste zeggen en niet kwetsen.”  

K: “Het geeft een soort geruststelling als je zegt tegen mensen: “Je moet het ‘goede antwoord’ niet weten, je mag het opzoeken”. Eigenlijk kunnen we wel wat leren van die ongebreidelde nieuwsgierigheid van kleuters.” 

In het boek hebben jullie het over sociaal rechtvaardig opvoeden. Wat is dat? 

K: “In essentie gaat dat over mensenrechten. Iedereen moet alle kansen krijgen om te zijn wie die is of te worden wie die wil zijn. Als je dat vertaalt naar opvoeden, is het vooral het aangaan van een proces. Het is geen lijstje dat je kunt gaan afchecken, het gaat over het engagement dat je aangaat om kinderen daarin mee te nemen. In het boek hebben we dit wel in 4 concrete acties gegoten: beginnen bij jezelf; diversiteit tonen, in gesprek gaan en actie ondernemen.” 

E: “Sociaal rechtvaardig opvoeden is anders dan inclusief opvoeden, in die zin dat je bij dat eerste kinderen wil aanleren om een actief standpunt in te nemen. Het gaat over hoe wij van kinderen bondgenoten kunnen maken. Dat betekent dat ze voor zichzelf leren opkomen, maar belangrijker: dat ze voor anderen opkomen.”  

Het is belangrijk om kinderen daarbij spiegels en vensters aan te bieden, schrijven jullie. Leg eens uit. 

E: “Met spiegels bedoelen we dat kinderen een reflectie van zichzelf terugzien in hun omgeving: dat ze zich herkennen in de boeken, in het speelgoed, in de posters, in de mensen rondom hen. Dat draagt bij tot hun zelfvertrouwen en aan een positief zelfbeeld. Je zegt namelijk heel veel met wat je toont, maar nog meer met wat je niét toont. Dus die spiegels zijn belangrijk voor het gevoel dat je erbij hoort, dat je deel bent van de klas, van de groep, van het huis.”  

“Daarnaast zijn er ook vensters. Die geven een blik op de wereld buiten die van jezelf: een ander perspectief, andere waarden of normen, een andere gezinssituatie, enzovoort. Vensters helpen om te normaliseren wat je zelf niet gewoon bent. Je kent anders alleen datgene wat zich bij jou thuis afspeelt. Maar er zijn natuurlijk verschillende manieren om ontbijt te eten, om naar school te gaan  enzovoort.” 

“We zien dat witte, slanke kinderen zonder handicap, met 1 mama en 1 papa, altijd heel veel spiegels en weinig vensters hebben, en omgekeerd. Het is nochtans net zo belangrijk om vensters in je omgeving, klas, huis te hebben, als spiegels.”  

Velen denken dat het voldoende is dat hun kind simpelweg in contact komt met diverse mensen, bijvoorbeeld op school. Toch is het niet zo eenduidig. Hoezo? 

E: “Eén van de beste manieren om stereotypes en vooroordelen te verminderen is inderdaad door direct contact met diversiteit, met verschillende perspectieven en mensen rondom je. Maar dat heeft een heleboel voorwaarden. Die blijken in veel scholen niet altijd vervuld te zijn.” 

K: “Het is belangrijk dat dat contact ten eerste gelijkwaardig is: dat er een gelijke status is tussen de kinderen. Ten tweede moet het duidelijk zijn in de aanwezigheid dat je samen naar een doel toewerkt, bijvoorbeeld samen een puzzel maken. Competitie helpt het niet. Het contact moet ten derde ook voldoende diepgaand zijn, dat er een band gesmeed wordt, waar je elkaar echt leert kennen”.  

E: “Daarnaast zijn er nog enkele dingen die je bij voorkeur er bovenop doet, zoals sociale normstelling. Bijvoorbeeld: “In deze klas sluiten we niemand uit.” Of “In dit huis dragen we zorg voor elkaar”, “hier zijn we lief voor elkaar”.”   

K: “En ingrijpen op dingen die je ziet gebeuren. Als een kind uitgesloten wordt, kan je wel zeggen “Kom, speel maar gewoon mee”, maar dan kijk je eigenlijk niet naar het onderliggende issue. Net dát moet bespreekbaar gemaakt worden. Die gesprekken voeren is één van de grote pijlers van het boek.” 

Het expliciet bespreken van deze thema’s is essentieel. Wat schort er precies aan een zogezegde ‘diversiteitsstille’ (“ik zie geen kleur, beperking …”) aanpak?  

E: “Het grootste probleem daarvan is dat je een deel van iemands identiteit ontkent. Huidskleur bijvoorbeeld is voor veel mensen wel degelijk van belang voor hun ervaring: het heeft een invloed op hun leven. Zeggen “ik zie dat niet” doet hen niet persé plezier, want dan zie je een deel van de leefwereld van dat kind of die mens niet.”  

“Maar vooral: door hen cruciale informatie te ontzeggen, laat je het aan kinderen zelf om over die dingen na te denken. Dan gaan ze fantaseren en hun eigen interpretatie maken van wat ze zien: “Ik kan geen juf of meester worden want ik ben bruin, en ik zie geen bruine leerkrachten.” Een ‘diversiteitsstil’ antwoord is dan: “Iedereen is gelijk, ongeacht hun kleur.” Eigenlijk kan je beter zeggen: “Het is inderdaad zo dat er bijna alleen maar witte juffen en meesters zijn. Dat is niet eerlijk. Maar jij kan dat wél worden”. Door het onderwerp uitdrukkelijk aan te snijden, kun je misinformatie voor een stuk gaan wegwerken.” 

Hoe kan je leren om je kinderen te doen luisteren naar ervaringsdeskundigen zónder daarbij te hard te focussen op het ‘anders-zijn’?  

K: “Het is belangrijk om naar ervaringen te luisteren. Maar in een winkel op iemand afstappen om wat vragen te stellen over hun rolstoel bijvoorbeeld, is meestal niet oké. Soms kan dat en staan mensen daar wel voor open, maar die willen misschien ook gewoon rustig winkelen. Als die representatie al breder aanwezig is in hun omgeving, zijn kinderen dat gewoon. Dat maakt dat het niet de eerste keer is dat ze iemand met een beperking zien.”  

“En als je in de klas bijvoorbeeld iemand zou willen uitnodigen, is het ook essentieel om te kaderen dat die ene persoon niet representatief is voor een hele groep, dat dat niet dat ene verhaal is.”  

E: “Ja, of nodig iemand uit rond één of ander thema, bijvoorbeeld iemand die in de bakkerij werkt en toevallig ook in een rolstoel zit. Dan heb je het ‘anders-zijn’ al eens kort in je groep binnengebracht zonder er de focus op te leggen, en gaat het vooral over de andere aspecten van die persoons identiteit.” 

Hoe kan je het gesprek blijven aangaan met begeleiders van de crèche, kleuterleerkrachten … zonder ‘die ene vervelende ouder’ te zijn? 

K: “Ik zoek naar een balans. Het hangt voor mij af van de context. Als er bijvoorbeeld in mijn buurt iets racistisch wordt gezegd en iemand echt gekwetst wordt, ga ik vanuit de rol van bondgenoot wel ingrijpen. Maar als het kleine vooroordelen zijn in een gesprek met mij… durf ik dat soms even loslaten. Pick your battles. Je kunt niet altijd alles veranderen.” 

“Wat ook helpt, is de kleine dingen ook heel erg waarderen. Als de leerkracht bijvoorbeeld zegt, “Ik heb een bruine pop in de klas gezet”, vier dan die mini-overwinning, en dan kun je het later eens opnieuw hebben over zwarte piet.”  

E: “Ja, ik probeer ook zelf alternatieven aan te bieden. Kleuterleerkrachten moeten veel materiaal zelf voorzien, dus je kan hen daarin ondersteunen: geef zelf boekjes en kleurplaten mee waar veel diversiteit in zit. Het werk van leerkrachten wordt vaak als vanzelfsprekend gezien, maar wie doet het hen na, zo met 25 kleuters? Geef nu en dan eens een complimentje over hoe goed ze het doen. Bovendien zorgt dat er ook voor dat je een band hebt waarop je kunt bouwen als je eens iets moeilijker wil bespreken. Want uiteindelijk willen we allemaal het beste voor al die kindjes. We moeten dat samen doen.”

 

Tips uit het boek

Benoem alledaagse diversiteit die je tegenkomt. “Hé, op die deur staat iets in een andere taal. Zullen we dat eens opzoeken?” 

Benoem stereotypen of onrechtvaardigheid als je dit ziet. “Oei, alle boeken in ons huis hebben enkel witte kinderen!” 

Benoem discriminatie. “Ik hou niet van deze film/serie/boek. Het maakt mensen belachelijk. Hoe voel jij je daarbij?” 

Spreek kinderen aan op een stereotiepe uitspraak. “Dit zeggen we niet, want dat kwetst.” of “Dat klopt niet. Laten we het opzoeken.” 

 

Reactie toevoegen

logo viva-svv

De inhoud van de site kan veranderen naargelang je een andere regio kiest.